Je wilt vrij zijn. Maar je carriëre laat je niet gaan, leven heeft je onwrikbaar vast.. Op je glimmende weekendvriendin droom je dat je naast ons rijdt… Met brullende motor volgen wij witte lijnen. Verslinden kilometers, stof en insecten. Spoelen ze weg met jack en benzine Op brandend rubber, jagend in de wind splijten we lachend de snelweg op de beat van 1500 cc We reizen zonder kaart, de horizon als kompas. Liefhebbers van leven, bezitters van vrijheid. Overwinnaars van de dood. Jij wordt verwacht, maandag om 9 uur. Verpakt in staal en steen adem je kunstmatige lucht. Zijn zelfs wolken verborgen achter stoffig glas. Wij rijden verder Door dalen, straten Langs glazen torens, kunstmatig in leven gehouden Door jouw carriëre
De treurwilg huilt vandaag. Omdat wind vanuit verten je naam waait. Je verlaat je lichaam en wacht tot hij je naar de einder brengt. Terug naar waar je nooit weer gebroken kunt worden. Kwetsbaren verdragen leven niet vanuit een gescheurde plek.
Dan zeggen statistieken van leven. Dat soms vogels moeten vliegen voordat ze hun dag gehad hebben. Dus laat wind je dragen naar huis, waar het pijnloos is. Door het lijden dat je kent hoop ik dat je de weg vind om nooit meer te breken. Zweef weg van scherven, wat je laat leeft tot het eind. Jij was het verschil, de herinnering die je liet is mooi.
Eens vlieg ik ook, om je weer te zien. Je te zeggen dat ik blij was dat jij een deel van de weg naast me reed. Dat jij het mooi maakte. En dat ik hoop dat je nooit meer gebroken wordt.
Op de lange grijze weg naar overal.
klinkt het eentonig lied
dat mijn motor altijd zingt.
Ik denk even aan dat lekker lijf
dat ik gisteren tegen kwam.
Dan dwalen gedachten, zoals altijd.
Steeds rijdend, met verder niets,
wil ik vaker dat het rijden stopt
omdat mijn bestemming is bereikt.
Soms stop ik bij een restaurant
ben ik gaar van de weg.
Ik doe onverschillig
als ik het stof van me af schud.
Maar ik wil er tegen in.
Meestal hoor ik ze niet
maar af en toe weer wel.
Hetzelfde gezeik overal
“is dat een zwerver of een crimineel?”
Ik ben meestal alleen,
wil geen vecht partij.
Een leven lang zoek ik het,
langs de grijze weg.
Daar waar het einde weer begint
en het begin het einde is.
Want daar onder het zonlicht
ben ik ver van alles weg.
Met mijn kop leeg
rijdt ik op levenskracht.
terwijl mijn hart slaat
op het ritme van de machine.
‘s-Avonds, als ik wakker lig in een bed.
Echoot de muziek nog na
bij een laatste sigaret.
Want morgen ga ik weer.
Ben mijn leven al op zoek
Naar waar het einde weer begint
en het begin het einde is.
Toen het duivels stekend giftig zaad dat jij zaaide met woorden, wortel schoot in mijn leven, werd het gevoed door gelig druipend vocht dat uit je mondhoeken droop als je sprak over jezelf.
In de valse vale schemer van een duivelse ego stond jij centraal. In leven was alleen plaats voor jou Dus moest ik jou worden. En werd ik jou.
Tot Varuna het onrecht zag. Mij het echte licht schonk van een krijger, een overwinnaar. Nu leef ik in licht en kleur, zijn jouw stekelige zaden slechts een herinnering , die niet meer kiemt, woekert en steekt.
De krijger overwon de duistere herinnering aan jou. Dus leef verder in de as van de schemerige wereld die je van jezelf hebt gemaakt. Terwijl ik geniet van liefde en mijn onoverwinnelijke krijger.
Ik leef om je niet te vergeten, heb tattoos om je bestaan. Je leven kijkt nu naar me vanaf een foto. De rode vogel zingt zijn lied nee, ik vergeet je niet.
Het is zwaar, nu je weg bent. Je kind vergeet de naam die ik voor je bedacht toen jij mijn kind was. Mijn weg voert me ooit weer naar jou. Achter de horizon waar ik al een leven reis.
Tranen zijn verstikkend pijn in mij helpt niet. Wind is alleen lucht die onze voorvaderen uitademden. “Geef het een plekje!” Maar daaraan ging jij juist dood. Ik zoek mijn gevoel. Hoor de vogel steeds zingen als ik je mis.