Ze haalden moslims uit hun huizen. Ik zei niets, ik was geen moslim. Ze haalden vluchtelingen uit hun huizen. Ik zei niets, ik was geen vluchteling. Ze haalden mensen met schulden uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen schulden. Ze haalden motor rijders uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen motor. Ze haalden homo’s uit hun huizen. Ik zei niets, ik was niet homoseksueel. Ze haalden kinderen uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen kinderen. Ze haalden gezinnen uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen gezin. Ze haalden ongevaccineerden uit hun huizen. Ik zei niets, ik was gevaccineerd. Ze haalden alleenstaanden uit hun huizen. Niemand zei wat, er was geen mens meer…
De treurwilg huilt vandaag. Omdat wind vanuit verten je naam waait. Je verlaat je lichaam en wacht tot hij je naar de einder brengt. Terug naar waar je nooit weer gebroken kunt worden. Kwetsbaren verdragen leven niet vanuit een gescheurde plek.
Dan zeggen statistieken van leven. Dat soms vogels moeten vliegen voordat ze hun dag gehad hebben. Dus laat wind je dragen naar huis, waar het pijnloos is. Door het lijden dat je kent hoop ik dat je de weg vind om nooit meer te breken. Zweef weg van scherven, wat je laat leeft tot het eind. Jij was het verschil, de herinnering die je liet is mooi.
Eens vlieg ik ook, om je weer te zien. Je te zeggen dat ik blij was dat jij een deel van de weg naast me reed. Dat jij het mooi maakte. En dat ik hoop dat je nooit meer gebroken wordt.
Op de lange grijze weg naar overal.
klinkt het eentonig lied
dat mijn motor altijd zingt.
Ik denk even aan dat lekker lijf
dat ik gisteren tegen kwam.
Dan dwalen gedachten, zoals altijd.
Steeds rijdend, met verder niets,
wil ik vaker dat het rijden stopt
omdat mijn bestemming is bereikt.
Soms stop ik bij een restaurant
ben ik gaar van de weg.
Ik doe onverschillig
als ik het stof van me af schud.
Maar ik wil er tegen in.
Meestal hoor ik ze niet
maar af en toe weer wel.
Hetzelfde gezeik overal
“is dat een zwerver of een crimineel?”
Ik ben meestal alleen,
wil geen vecht partij.
Een leven lang zoek ik het,
langs de grijze weg.
Daar waar het einde weer begint
en het begin het einde is.
Want daar onder het zonlicht
ben ik ver van alles weg.
Met mijn kop leeg
rijdt ik op levenskracht.
terwijl mijn hart slaat
op het ritme van de machine.
‘s-Avonds, als ik wakker lig in een bed.
Echoot de muziek nog na
bij een laatste sigaret.
Want morgen ga ik weer.
Ben mijn leven al op zoek
Naar waar het einde weer begint
en het begin het einde is.
Toen het duivels stekend giftig zaad dat jij zaaide met woorden, wortel schoot in mijn leven, werd het gevoed door gelig druipend vocht dat uit je mondhoeken droop als je sprak over jezelf.
In de valse vale schemer van een duivelse ego stond jij centraal. In leven was alleen plaats voor jou Dus moest ik jou worden. En werd ik jou.
Tot Varuna het onrecht zag. Mij het echte licht schonk van een krijger, een overwinnaar. Nu leef ik in licht en kleur, zijn jouw stekelige zaden slechts een herinnering , die niet meer kiemt, woekert en steekt.
De krijger overwon de duistere herinnering aan jou. Dus leef verder in de as van de schemerige wereld die je van jezelf hebt gemaakt. Terwijl ik geniet van liefde en mijn onoverwinnelijke krijger.
Aan het eind van de weg
scheiden onze paden.
We zeggen ons afscheid
en lachen en bedanken
de weg onder onze voeten
omdat hij zo mooi was.
We danken de weg voor ons
die er zo uitnodigend uitziet.
Dat hij ons samen liet reizen.
Soms hand in hand.
Ook al scheidden onze wegen
lang geleden al.
En lieten ze ons vergeten
hoe vaak we elkaar zeiden
dat aan het eind van de weg
onze paden zouden scheiden.
Ze haalden moslims uit hun huizen. Ik zei niets, ik was geen moslim. Ze haalden vluchtelingen uit hun huizen. Ik zie niets, ik was geen vluchteling. Ze haalden mensen met schulden uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen schulden Ze haalden motor rijders uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen motor. Ze haalden homo’s uit hun huizen. Ik zei niets, ik was niet homoseksueel Ze haalden kinderen uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen kinderen. Ze haalden gezinnen uit hun huizen. Ik zei niets, ik had geen gezin. Ze haalden alleenstaanden uit hun huizen Niemand zei wat, er was niemand meer