Je wilt vrij zijn. Maar je carriëre laat je niet gaan, leven heeft je onwrikbaar vast.. Op je glimmende weekendvriendin droom je dat je naast ons rijdt… Met brullende motor volgen wij witte lijnen. Verslinden kilometers, stof en insecten. Spoelen ze weg met jack en benzine Op brandend rubber, jagend in de wind splijten we lachend de snelweg op de beat van 1500 cc We reizen zonder kaart, de horizon als kompas. Liefhebbers van leven, bezitters van vrijheid. Overwinnaars van de dood. Jij wordt verwacht, maandag om 9 uur. Verpakt in staal en steen adem je kunstmatige lucht. Zijn zelfs wolken verborgen achter stoffig glas. Wij rijden verder Door dalen, straten Langs glazen torens, kunstmatig in leven gehouden Door jouw carriëre
Ik leef om je niet te vergeten, heb tattoos om je bestaan. Je leven kijkt nu naar me vanaf een foto. De rode vogel zingt zijn lied nee, ik vergeet je niet.
Het is zwaar, nu je weg bent. Je kind vergeet de naam die ik voor je bedacht toen jij mijn kind was. Mijn weg voert me ooit weer naar jou. Achter de horizon waar ik al een leven reis.
Tranen zijn verstikkend pijn in mij helpt niet. Wind is alleen lucht die onze voorvaderen uitademden. “Geef het een plekje!” Maar daaraan ging jij juist dood. Ik zoek mijn gevoel. Hoor de vogel steeds zingen als ik je mis.
In schemerdauw
duwen glanzende steden tegen bergen.
Leeft beschaving in glazen torens
gevat in liefdeloos beton.
Monotoon duwt schaduw
mij door het landschap.
De gedachte aan jouw naaktheid
begeleid me met koud staal,
chroom en zwart leer.
Op mijn eindeloze reis
naar nergens.
Waarheen?
In jouw armen was het warm
leek liefde eeuwig,
leven onverslaanbaar.
Maar de roep van leven in verten
is onweerstaanbaar.
Oude vuren smeulen in mijn ziel.
Stemmen van verloren vrienden
achtervolgen me op mijn weg.
Worden harder
met elke slok brandende liefde
die een kroeg,
eender waar me schenkt.
Aan de horizon zoek ik mijn rust,
vergeet ik jou
tot aan zonsopgang.